Hey Anaïs,
Het is eind februari en mijn hartslag gaat hard. Nu gaan we het weten: worden het er twee, of toch eentje? Over tien seconden verandert ons leven, gaat er door mijn hoofd. Een week eerder vond de huisarts een hoog gehalte HCG in mijn bloed, het hormoon dat exponentieel vermeerdert naarmate je zwangerschap vordert en dat verantwoordelijk is voor het tweede rode streepje op je zwangerschapstest. “Een hoog HCG-gehalte duidt soms ook op tweelingen”, zei ze erbij. “Stel je voor”, zeg ik aan mijn vriend. Hij trekt wit weg en wil het er niet over hebben tot aan de eerste echo. Tot vandaag, dus. Bij het binnenkomen van de gynaecologenpraktijk meet een vroedvrouw mijn bloeddruk. Ze beaamt mijn verhoogde hartslag. “Van de zenuwen”, giechel ik.
Anaïs, jij weet dat M. en ik graag lange, sportieve reizen maken en soms dromen van een leven in het buitenland. Dat we lang twijfelden of een kind geen roet in het eten zou gooien, vertellen we niet tegen de vroedvrouw. Dat we al tijdens de eerste maand zonder anticonceptie zwanger raakten, wel. ‘Bij mijn man en ik was het ook van de eerste keer raak’, glundert ze. Door die snelle conceptie voel ik me trots op onze genetische match en op mijn vijfendertigjarige lichaam. Toch boezemt de mogelijkheid van twee kinderen ons vooral angst in. We vermommen het als zenuwachtig enthousiasme.
De gynaecologe beweegt haar toestel over mijn buik. Op de echo zien we het vruchtzakje, maar ze zoekt bedrukt voort. “Ik heb slecht nieuws.” “Er zit precies niks in?”, zeg ik. Het gezicht van de gynaecologe staat meteen beteuterd, op mijn eigen emoties is het nog even wachten. Ik wil dit eerst snappen en dan pas geloven. “Is dit dan een schijnzwangerschap?”, vraag ik. “Nee, je bent wel degelijk zwanger, maar het vruchtje is al vroeg gestopt met groeien. Kleed je even aan, dan praten we verder.”
Van twee naar nul, gaat er door mijn hoofd. Dat dit officieel blighted ovum heet, vertelt de dokter aan haar bureau, een leeg vruchtzakje omdat de deling van het embryo is gestopt, wellicht door een slechte ei- of zaadcel. Dr. Google vertelt me later dat dit in het Nederlands ‘windei’ heet – geen wonder dat ik alleen de Engelstalige term kreeg.
“Je lichaam heeft herkend dat het geen gezond vruchtje was en heeft zelf beslist om de groei te stoppen”, verduidelijkt de gynaecologe. “En die hoge HCG dan?”, probeer ik nog. “Die zit in je baarmoederwand”. Game over. Het zwangerschapshormoon borrelt op tot in mijn ogen. De dokter reikt me een zakdoekje aan, zoals in de film, en vertelt me wat me in de komende dagen te wachten, maar eigenlijk te doen staat. Ik schaam me over mijn opgewonden vertoon bij het binnenkomen en wil hier zo snel mogelijk weg, weg van de dikke buiken in de wachtzaal, weg van de geboortekaartjes aan de muur, weg van de ingetogen fluistertoon over mijn dossier.
De dag daarna moet ik naar het ziekenhuis om een pil in te nemen die mijn lege vruchtzakje doet stoppen met groeien. Een andere vroedvrouw praat me bemoedigend door het contra-intuïtieve slikken heen en stopt me een foldertje toe. Mensen die een miskraam hebben doorgemaakt hebben recht op betaalbare psychologische hulp, een maatregel binnen de ‘Eerste 1.000 dagen’-campagne van de Vlaamse overheid, zegt ze. Een ambulante consultatie met een geconventioneerde eerstelijnspsycholoog kost dan 11 euro per sessie, of 4 met verhoogde tegemoetkoming. Dat geef ik hier graag even mee.
Afleiding zoek ik in de cinema met vrienden en met een dik maandverband in mijn broek, voor het geval dat ik al zou beginnen te bloeden. In Dune II kruipen we in de baarmoeder van een van de hoofdpersonages en maken we kennis met haar foetus. In het donker pink ik een traantje weg. Niemand hier vermoedt wat er morgen moet gebeuren.
De dag erop breng ik vier Cytotecs vaginaal in, weeënopwekkers die alles wat er wél inzit naar buiten stuwen, waardoor ik heftig bloedverlies krijg. De pillen slaan in als een bom, ook op mijn darmen. Ik spurt naar de wc en terwijl ik op de pot zit, geef ik over in de lavabo. Ik vervloek mijn vriend en mezelf, omdat we tijdens onze recente verbouwing kozen voor een oven zonder ingebouwde microgolf, want “eten opwarmen kan toch ook op het vuur”. Want het enige wat me vandaag wat soelaas biedt, is een warm kersenpitkussentje. Terwijl mijn vriend het opwarmt in het leegstaande appartement mét combi-oven onder ons, komen de krampen om de paar seconden opzetten en kerm ik van de pijn. “Leg je handen op mijn rug”, kreun ik wanneer hij terug is. “Nee, hoger!”, eis ik. Ik draai me – oh ironie – in foetushouding en staar als een zombie voor me uit. Tussen de weeën door gaat mijn vriend het kussen opwarmen, wrijft over mijn rug, kuist mijn kots op en spreekt me bemoedigend toe, als een circusclown die om de paar seconden een nieuw brandje moet blussen. Gelukkig maar. Dit alleen doormaken, lijkt onmenselijk.
De volgende dag is het tijd voor Cytotec ronde twee. Ik breng de pillen in en zet me schrap, maar het ergste blijkt achter de rug. Ook tijdens de controle bij de gynaecoloog een week later blijkt de afdrijving geslaagd. Alles is eruit, geen restwaarden meer. Ik moet dus niet onder het mes voor een curettage, wat voor zo’n 15 procent van de vrouwen na Cytotec wel een realiteit is.
In de dagen erop brengen we collega’s, familieleden en vrienden op de hoogte. De reacties gaan van “gewoon blijven oefenen” over “het is de natuur en het gebeurt heel vaak” tot “verschrikkelijk, jullie hebben dit niet verdiend”. Vooral de middelste reactie valt goed, omdat ze ons miskraam banaliseert noch dramatiseert en omdat ze rekening houdt met de cijfers. Die blijken rond de 15 procent van alle zwangerschappen te zitten. Bovendien gebeurt zo’n 60 procent van de miskramen door een genetische afwijking in het embryo die door het lichaam zelf wordt herkend, wellicht ook ons verhaal.
Maar na de praktische zaken en bemoedigende woorden, komt met een tikkeltje vertraging toch ook de ontreddering. Een goede vriendin kondigt een paar weken nadien aan zwanger te zijn. Haar kindje is drie weken later uitgerekend dan het embryo dat wij verloren. Ik ben blij voor haar, maar vind het ook zonde dat we niet samen zwanger kunnen zijn. En ik ben bang voor de socialemediaberichten die in de komende maanden zullen verschijnen met zwangere buiken en ‘15 oktober <3’ als onderschrift, want die kindjes houd ik misschien voor altijd wat extra in de gaten.
Voor de rest gaat het eigenlijk best goed met ons. Het lastigste is wanneer mensen ervan uitgaan dat we ons op een bepaalde manier voelen, maar dat niet zo is. De vrijheid om er een beetje, maar niet aardverschuivend triest over te zijn, willen we graag claimen. En ook de keuze om eventjes, of lang, te wachten met een volgende poging. “Jullie hebben de gave om een gelukkig leven te leiden, op welke manier dan ook”, zei een vriend. Daar werd ik blij van. We laten het dus nog even rusten, tot we het weer voelen. Eén ding is zeker: een microgolf, die komt er.
Deze tekst verscheen in een lichtjes aangepaste versie op 4 juli in de Standaard.
Heftig toch! Leef met jullie mee😘