Beste Arkasha,
Zij die denken dat ik mijn dagen vul door van koffiebar naar pizza place te slenteren, da’s een beetje waar, maar ook: think again! Vorig jaar volgde ik samen met een vriendin een cursus creatief schrijven.
Gevuld met optimisme en een van onder het stof gehaalde leergierigheid, installeerden we ons de eerste les tien minuten voor aanvang aan een tafeltje in het midden. We klapten onze laptop én atomaschrift open en maakten een praatje met omringende klasgenoten. Yes, Belgium, yes beer, yes lol.
De leerkracht die ons tot de nieuwe Sally Rooney zou kneden, bleek echter een ongeïnteresseerde jonge knaap die zich liever verstopte achter z’n donkere bles, dan zijn klas volwassenen inspirerend toe te spreken. Geen vest met opgenaaide elbow patches, wel een t-shirt met een sci-fi mopje dat ik nog steeds niet begrijp. En al zeker geen O Captain, my captain, zijn schip was vergaan en lag op de bodem van de oceaan. ‘t Was het type person die zich geblutst door de teleurstellingen des levens nu al had gewapend met nonchalance en desinteresse. Zijn lat was al lang zoek en dus gaf hij als eerste, overigens weinig creatieve, opdracht “omschrijf je weg hier naar toe.” Niet de filosofische weg van het leven, die onuitputtelijke bron van inspiratie, maar die van het openbaar vervoer. Trein, tram, bus, dat soort dingen.
Het lullige aan zo’n lessen is dat je die snel neergepende oefeningen dan moet voordragen om nadien klassikaal feedback te verduren. Een non-oefening want zelfs de meest brute New Yorker kan niet voorbij aan elementaire beleefdheid. Dit maakt dat je dingen krijgt als “It’s interesting that you compare the subway to a roaring lion” in plaats van te kunnen zeggen “da’s belachelijk, Brenda”. Of “Geef ‘t op en ga naar huis, Brenda.”
Een klaslokaal vol mensen van middelbare leeftijd brengt altijd speciaal volk met zich mee. Enkelen zijn er vers gescheiden, een paar empty nesters, hobbyisten en ik die niet meer weet of “in between jobs” een tijdelijk verblijf al dan niet een vaste woonplaats is. Maar allemaal klampen we ons vast aan een droom. De droom dat er nog iets te groeien en te ontplooien valt. Om ooit iets betekenisvol te kunnen schrijven, voor onszelf en in het beste geval ook voor een ander. De knaap die voor ons staat denkt er waarschijnlijk het zijne van en doet zijn best om die dromen met elke ongeïnspireerde oefening de kop in te drukken. Net zoals ie graag laat vallen dat de verhalen in The New Yorker al lang niet meer zijn wat ze ooit waren, zichzelf wijsmakend dat ie z’n eerstgeborene niet zou opofferen moest hij in ruil de inhoudstafel mogen schrijven.
“Doe je’t nog graag?” vroeg een vriendin recent. “Bwa ja, een hobby gelijk een ander hé. En AI zal toch alles overnemen”, antwoordde ik. Mezelf gewapend met een schild van onverschilligheid, gesmeed door teleurstellingen. De laatste afwijzing had me doen wankelen en geconfronteerd met m’n limieten. Maar na twee weken wentelen, bevind ik me dan toch weer achter m’n tafeltje. Tas koffie, laptop open en lettertjes typen. Geen tien minuten voor aanvang, maar jaren nadat het startschot werd gegeven. En dat pikt. Maar als ik dan toch iets heb opgestoken in die lessen creatief schrijven, is het dat het nog steeds beter is om een droom te hebben, hoe naïef ie ook mag zijn, dan helemaal geen.
Zo even wankelen en dan weer doorgaan, yes yes yes!
Ja! Beste conclusie, en alweer een mooie tekst gekneed ♥️ blijven gaan, Brenda!